-
1 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
2 break
n. onderbreking; doorbraak; pauze; inbraak; kans; wijziging; (in computers) overbrugging, stoppen en starten van een nieuw deel in een document--------v. breken; stuk slaan; verbreken; inbreken; stoppen, aflastenbreak1[ breek]♦voorbeelden:there was a break in the weather • het weer sloeg omwithout a break • onophoudelijk, zonder te stoppen4 bad break • pech, tegenvallerlucky break • geluk, meevallergive someone a break • iemand een kans geven (om zichzelf te bewijzen), iemand een plezier doen→ clean clean/♦voorbeelden:2 break of day • dageraad, ochtendgloren————————break23 pauzeren♦voorbeelden:his voice broke • hij kreeg de baard in zijn keelthe box broke open • de doos barstte open2 break free/loose • ontsnappen, losbreken4 the frost broke • het hield op met vriezen, het ging dooienbreak into a gallop • plotseling gaan galopperenbreak forth • uitbarsten, losbarsten 〈 in woede〉break into a tenner • een briefje van tien aanbrekenthis extra work breaks into my evenings • dit extra werk slokt mijn avonden opbreak over • overheen golven, overheen spoelen→ break away break away/, break down break down/, break in break in/, break off break off/, break out break out/, break through break through/, break up break up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 break a blow • een klap opvangen/brekenbreak camp • het kamp opbrekenbreak cover • uit de schuilplaats komenbreak someone of a habit • iemand een gewoonte aflerenbreak the law • de wet overtreden/brekenbreak a path/way • een weg banenbreak prison/jail • uitbrekenbreak a record • een record verbeteren/brekenbreak a strike • een staking breken -
3 crack
adj. prima, uitstekend--------n. barst; ontploffingsgeluid; gekraak; slag, klap; scherpzinnige opmerking--------v. barsten; een ontploffingsgeluid maken; met een zweep slaan; een kleine opening makencrack1[ kræk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 barst(je) ⇒ breuk, scheur(tje)2 kier ⇒ spleet, reet3 knal(geluid) ⇒ knak, kraak♦voorbeelden:2 the door was open a crack • de deur stond op een kier/stond aancrack! • krak!5 have a crack at • een gooi doen naar, proberen→ fair fair/————————crack21 prima ⇒ keur-, uitgelezen♦voorbeelden:————————crack31 in(een)storten ⇒ het begeven, knakken3 barsten ⇒ splijten, scheuren→ crack down on crack down on/, crack up crack up/1 (open/stuk)breken ⇒ knappen, knakken, kraken♦voorbeelden:2 doen barsten ⇒ splijten, scheuren♦voorbeelden:I cracked my head against the door • ik knalde met mijn hoofd tegen de deur6 crack a joke • een mop/bak vertellen→ crack up crack up/ -
4 fail
n. onvoldoende (schoolexamen), falen--------v. mislukken, (laten) zakken; nalaten; in de steek laten; oprakenfail1♦voorbeelden:¶ without fail • zonder mankeren/falen, stellig————————fail21 tekortschieten ⇒ ontbreken, het begeven2 afnemen ⇒ op raken, verzwakken4 mislukken ⇒ het niet halen, het laten afweten♦voorbeelden:words failed me • ik kon geen woorden vindenthe crops will fail this year • de oogst zal dit jaar mislukkenhe failed in his duty • hij deed zijn plicht nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nalaten ⇒ niet in staat zijn/er niet in slagen♦voorbeelden: -
5 fold up
-
6 cut out
automatische schakelaar (een electrische schakelaar die de electrisiteit uitstelt bij te zware belasting); stoppen; wegsnijdencut out1 uitvallen ⇒ defect raken, het begeven2 afslaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitsnijden/knippen/hakken ⇒ modelleren, vormen♦voorbeelden:3 cut it/that out! • hou (er/daarmee/over) op! -
7 go wrong
in het ongerede raken, onbruikbaar wordeneen fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan -
8 fold
n. vouw, plooi; kooi, kudde; schuur; kudde (van gelovigen)--------v. vouwen; plooien,; ontvouwen; ontplooien; kaften; handenvouwenfold1[ foold]1 vouw ⇒ plooi, kronkel(ing), kreukIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:1 return to the fold • in de schoot der kerk/van zijn familie terugkeren————————fold2♦voorbeelden:1 fold out • uitvouwbaar/uitklapbaar zijn→ fold up fold up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉6 beëindigen ⇒ ophouden met, sluiten♦voorbeelden:1 fold away • opvouwen, opklappenfold back • terugslaan, omslaanfold someone in one's arms • iemand in zijn armen sluiten→ fold up fold up/ -
9 sever
v. scheiden, afscheiden, afhouwen, afhakken, afsnijden, afscheuren, afbreken, verbreken, breken[ sevvə]1 breken ⇒ het begeven, losgaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afbreken ⇒ af/doorhakken, door/afsnijden♦voorbeelden:sever the hand from the arm • de hand van de arm afhakken -
10 snap
adj. onverwacht, snel-, bliksem-, flits- (stemming, film, etc.)--------adv. onverwacht, snel, bliksemsnel--------n. klap, hap, beet; knip (met vingers, schaar)drukknoop; foto; pit, energie--------v. happen (naar), bijten; aangrijpen (kans); (ermee) ophouden; (af)breken, (af)knappen; knallen (met zweep, geweer); snauwensnap1[ snæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap5 foto♦voorbeelden:1 shut a book/lid with a snap • een boek/deksel met een klap sluiten10 put some snap into it! • een beetje meer fut!I don't care a snap for what she says • wat zij zegt kan me geen barst/lor schelen————————snap2♦voorbeelden:————————snap3〈 snapped〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 snap to it • vooruit, schiet 'ns op6 met een ruk/schok bewegen♦voorbeelden:1 (weg)grissen ⇒ grijpen, (weg)rukken♦voorbeelden:snap up • op de kop tikkensnap up a bargain • een koopje meepakken¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 snap it up • vooruit, aan de slag————————snap42 knak♦voorbeelden:1 snap went the glass • klap ging/zei het glas¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 snap! you're wearing the same dress as me • wat een toeval! je hebt dezelfde jurk aan als ik -
11 conk out
conk out〈 slang〉1 het begeven ⇒ kapot gaan, mankementen vertonen2 in elkaar storten/zakken ⇒ onderuitgaan, van z'n stokje gaan♦voorbeelden: -
12 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen -
13 under
prep. beneden, onderunder1[ undə] 〈 bijwoord〉1 (er/hier/daar)onder ⇒ (naar) beneden, omlaag 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:1 when does the sun go under? • wanneer gaat de zon onder?see under for details • voor nadere toelichting zie onderaangroups of nine and under • groepen van negen en minderhe is down under • hij is beneden3 the drug put her under for the evening • door het verdovingsmiddel raakte zij buiten bewustzijn die avond→ down down/————————under2〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:under the cliffs • aan de voet van de klippenmy father served under Montgomery • mijn vader diende onder Montgomeryhe wrote under another name • hij schreef onder een andere naamhe spoke to her under the pretext of asking the way • hij sprak haar aan onder het mom de weg te vragenbe under full sail • met volle zeilen varenborn under a lucky star • onder een goed gesternte geborenplace under the sun • plekje onder de zonI am under contract to stay • ik ben contractueel verplicht om te blijventhe issue under discussion • het probleem dat ter discussie staatunder fire • onder vuurplaced under guard • onder bewaking gesteldunder the law • volgens/krachtens de wetunder penalty of death • op straffe des doodsit's under repair • het wordt gerepareerdcollapse under the strain • het onder de spanning begevenjust under a mile • net iets minder dan een mijlchildren under six • kinderen beneden de zes jaar -
14 conk
n. klap op het hoofd, hoofd; kokkerd (v. e. neus); haarstijl waarbij het haar glad gemaakt is door gebruik van chemicaliën--------v. begeven, opgeven, instorten; gekruld haar stijl maken door chemische middelenconk12 kop ⇒ harses, smoel————————conk2〈 slang〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
15 thin
adj. dun, mager, ijl; klein; doorzichtig--------v. verdunnen, dunner maken; dunner worden; uit elkaar gaan; vermageren; zich langzaam verspreidenthin1[ θin] 〈bijvoeglijk naamwoord; thinner; thinness〉1 dun ⇒ smal, fijn; schraal; mager, slank2 dun (bezet/gezaaid) ⇒ dunbevolkt3 dun (vloeibaar) ⇒ slap, waterig♦voorbeelden:1 thin air • dunne/ijle lucht2 a thin audience • een klein/gering publiekhis hair is getting pretty thin on top • zijn haar begint al aardig te dunnen3 thin beer • dun/schraal biera thin voice • een zwak stemmetje¶ disappear/vanish into thin air • spoorloos/volledig verdwijnenthe thin end of the wedge • de eerste (ogenschijnlijk onbelangrijke) stap, het (aller)eerste beginskate on thin ice • zich op glad ijs/gevaarlijk terrein begeven/wagenhave a thin skin • erg gevoelig zijn〈 informeel〉 have a thin time • een moeilijke tijd doormaken; 〈 in het bijzonder〉 weinig succes boeken————————thin2〈werkwoord; thinned〉1 (ver)dunnen ⇒ dun(ner) worden/maken; uitdunnen, vermageren; (doen) afnemen (in dikte/dichtheid/aantal)2 verzwakken ⇒ (doen) afnemen (in kracht/belangrijkheid)♦voorbeelden:thin down/off/out • (uit/ver)dunnen, dunner worden/maken, (geleidelijk) verminderenthin out hair • haar (uit)dunnen————————thin3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
16 walkabout
walkabout〈Brits-Engels; informeel〉♦voorbeelden: -
17 yield
n. oogst; opbrengst; verdienste; produktie; inkomen, winst--------v. oogsten; produceren, opbrengen; verdienen; geven, schenken, doorgeven; opgeven; toegeven; terugtrekkenyield1[ jie:ld] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 opbrengst ⇒ productie, oogst, rendement————————yield23 zwichten ⇒ toegeven, wijken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 overgeven ⇒ opgeven, afstaan3 verlenen ⇒ gunnen, bieden4 toegeven♦voorbeelden:3 〈 Amerikaans-Engels〉 yield the floor to the Republican senator • het woord gunnen aan de Republikeinse senatoryield full justice to someone • iemand alle recht laten wedervarenyield passage • doorgang verlenen -
18 collapse under the strain
-
19 go walkabout
-
20 make for
zich wenden tot; aanvallen; vooruitgaan, brengen naarmake for3 bevorderen ⇒ leiden tot, bijdragen tot, zorgen voor♦voorbeelden:3 drinking two pints of beer a day makes for good health • twee glazen bier per dag bevordert een goede gezondheidthis new chair makes for more comfortable sitting • deze nieuwe stoel maakt het zitten comfortabeler
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Het Wilhelmus — (Der Wilhelm) ist die Nationalhymne der Niederlande und die Hymne der großherzoglichen Familie des Großherzogtums Luxemburg. Het Wilhelmus … Deutsch Wikipedia
Geusenhymne — Het Wilhelmus (Wilhelm von Nassau) ist die Nationalhymne der Niederlande. Ob sie die älteste Nationalhymne der Welt ist, ist umstritten, aber letztlich eine Frage der Definition. Der Text der japanischen Nationalhymne Kimi Ga Yo ist ein Gedicht… … Deutsch Wikipedia
Nationalhymne Niederlandes — Het Wilhelmus (Wilhelm von Nassau) ist die Nationalhymne der Niederlande. Ob sie die älteste Nationalhymne der Welt ist, ist umstritten, aber letztlich eine Frage der Definition. Der Text der japanischen Nationalhymne Kimi Ga Yo ist ein Gedicht… … Deutsch Wikipedia
Nationalhymne der Niederlande — Het Wilhelmus (Wilhelm von Nassau) ist die Nationalhymne der Niederlande. Ob sie die älteste Nationalhymne der Welt ist, ist umstritten, aber letztlich eine Frage der Definition. Der Text der japanischen Nationalhymne Kimi Ga Yo ist ein Gedicht… … Deutsch Wikipedia
Niederländische Nationalhymne — Het Wilhelmus (Wilhelm von Nassau) ist die Nationalhymne der Niederlande. Ob sie die älteste Nationalhymne der Welt ist, ist umstritten, aber letztlich eine Frage der Definition. Der Text der japanischen Nationalhymne Kimi Ga Yo ist ein Gedicht… … Deutsch Wikipedia
Wilhelmus van Nassouwe — Het Wilhelmus (Wilhelm von Nassau) ist die Nationalhymne der Niederlande. Ob sie die älteste Nationalhymne der Welt ist, ist umstritten, aber letztlich eine Frage der Definition. Der Text der japanischen Nationalhymne Kimi Ga Yo ist ein Gedicht… … Deutsch Wikipedia
Nest — 1. Aigen nest helt wie ein mawer fest. – Gruter, I, 3; Petri, II, 161; Henisch, 829, 60; Latendorf II, 9; Simrock, 1913; Sailer, 72. 2. Am Nest sieht man schon, welche Art Vögel drin ist. – Blum, 481; Lange, 592; Eiselein, 621; Simrock, 7503;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wilhelmus — English: William Sheet music of the Wilhelmus National anthem of … Wikipedia
Pierre-Hans Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Pierre-Jean Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Pieter Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français